Leerdoelen
Leerdoel 1
2.3.1. Je legt het opwekken van elektrische energie in een elektriciteitscentrale uit en je beschrijft het transporteren ervan.
Antwoord: Elektrische energie wordt opgewekt in elektriciteitscentrales door het verbranden van fossiele brandstoffen, nucleaire reacties of hernieuwbare bronnen. Dit gebeurt door middel van generatoren die worden aangedreven door turbines. De geproduceerde elektriciteit wordt vervolgens getransporteerd via het elektriciteitsnetwerk naar de gebruikers.
Leerdoel 2
2.3.2. Je legt uit hoe zekering en aardlekschakelaar toegepast wordt om een elektrische huisinstallatie te beveiligen, je legt de werking hier van uit, je beschrijft het risico van elektrische stroom door het lichaam en je beschrijft hoe dat vermeden wordt.
Antwoord: Een zekering en aardlekschakelaar worden toegepast om een elektrische huisinstallatie te beveiligen. Een zekering beschermt tegen overbelasting en kortsluiting door te smelten bij een te hoge stroomsterkte. Een aardlekschakelaar beschermt tegen lekstroom door de stroom te onderbreken wanneer er een verschil in stroomsterkte wordt gedetecteerd tussen de fasedraad en de nuldraad. Het risico van elektrische stroom door het lichaam is dat het kan leiden tot elektrocutie, wat kan leiden tot brandwonden, spierverkramping of zelfs hartfalen. Dit kan worden vermeden door het gebruik van geaarde stopcontacten en apparaten en door het vermijden van natte omstandigheden bij het hanteren van elektrische apparaten.
Leerdoel 3
2.3.3. Je legt eigenschappen van elektrische geleiders en isolatoren uit en je legt een aantal van hun toepassingen uit.
Antwoord: Vaak zijn elektrische geleiders van metaal gemaakt en door geleiders kan stroom stromen. En bij een isolator kan er juist geen stroom door het voorwerp heen. Je kan een geleider gebruiken om stroom van het ene punt naar het andere punt te brengen.
Leerdoel 4
2.3.4. Je beschrijft en gebruikt spanningsbronnen als energiebron, je beschrijft lading als drager/transporteur van energie en je beschrijft een aantal toepassingen.
Antwoord: Spanningsbronnen zijn apparaten die elektrische energie leveren aan een circuit. Elektrische lading fungeert als drager of transporteur van energie. Toepassingen van spanningsbronnen zijn onder andere elektrische verlichting, elektrische motoren, elektronica, communicatietechnologie en medische apparatuur.
Leerdoel 5
2.3.5. Je verklaart het verband tussen stroomsterkte en spanning met een model, bijvoorbeeld met het waterkraanmodel.)
Antwoord: Het waterkraanmodel kan het verband tussen stroomsterkte en spanning verklaren. Als de waterdruk (spanning) toeneemt, zal er meer water (stroomsterkte) uit de kraan stromen. Op dezelfde manier zal bij een hogere spanning er meer elektronen gaan stromen en zal de stroomsterkte toenemen. Het verband tussen stroomsterkte en spanning wordt beschreven door de formule stroomsterkte = spanning / weerstand.
Leerdoel 6
2.3.6.
Je legt uit het verschil een serie- en parallelschakeling in een stroomkring en
het effect dat gecombineerde serie- en parallelschakelingen hebben op de
stroomsterkte en spanning.
Antwoord: Door een serieschakeling gaat de stroom, maar via 1 weg en bij een parallelschakeling kan de stroom via meerdere wegen van min naar plus stromen. In een serieschakeling is de stroomsterkte en spanning gelijk en bij een parallelschakeling wordt de spanning en stroomsterkte. En een combinatie van parallel- en serieschakeling
Leerdoel 7
2.3.7.
Je legt uit hoe de grootte van de spanning en stroomsterkte in een schakeling
gemeten wordt met een V- en een A-meter en je verklaart waarom deze zo
geschakeld moeten zijn.
Antwoord: De spanning over een component wordt gemeten met een V-meter die parallel is geschakeld. De stroomsterkte die door een component gaat, wordt gemeten met een A-meter die in serie is geschakeld. Dit is nodig omdat de spanning in een parallelschakeling overal gelijk is, terwijl de stroomsterkte in een serieschakeling overal gelijk is. Het is belangrijk om de V-meter parallel en de A-meter in serie te schakelen, omdat anders de stroomkring zou worden verstoord.
Leerdoel 8
2.3.8. Je legt het energiegebruik uit als product van vermogen en tijd (E=P*t) en het vermogen als product van spanning en stroomsterkte (P=U*I)
Antwoord: Het energiegebruik van een apparaat wordt berekend door het vermogen van het apparaat te vermenigvuldigen met de tijd dat het apparaat gebruikt wordt: E = Pt. Het vermogen van een apparaat wordt berekend door de spanning over het apparaat te vermenigvuldigen met de stroomsterkte die erdoorheen stroomt: P = UI.
